liefst prisl.
1. najraje
○ Het liefst ga ik op vakantie naar Griekenland. Najraje grem na počitnice v Grčijo.
2. najbolj ljubko/ljubeznivo/prisrčno
○ Ze zag er van allemaal het liefst uit. Od vseh je bila videti najbolj ljubka.
Zveze:
○ maar liefst kar, že
○ Er waren maar liefst vijftig mensen. Tam je bilo kar petdeset ljudi.
○ Ik moet morgen maar liefst om vijf uur op. Jutri moram vstati že ob petih.